Rapport Fairfin: publieke investeringsmaatschappijen ernstig ziek

vzw Fairfin streeft naar een ander financieel systeem om zo tot een betere wereld te komen. Recent publiceerden ze een rapport dat de publieke investeringen doorlicht in functie van de klimaattransitie, de overgang naar een klimaatvriendelijker economie. Conclusie: onze openbare investeringsmaatschappijen zijn niet transparant of efficiënt en ze dragen niet bij tot een duurzame of sociale klimaatpolitiek.

Euro

We lijken het soms te vergeten als politici met centen strooien, maar wij allen samen zijn eigenaar van de middelen van de overheid. Van de jaarlijkse Federale en Vlaamse begroting over de kleinste lokale gemeenterekening. Het is ons geld. De middelen voor onderwijs, pensioenen, politieke structuren of openbare werken: wij zijn baas over dat geld, niet de bevoegde minister, niet de partij van die minister, niet de directeur-generaal van de bevoegde administratie. Wij!

Soms lijkt het al eens minder duidelijk wiens geld het is. Intercommunales, publieke vzw’s, overheidsbedrijven… De extra afstand tussen de burger en deze instellingen zorgt soms voor verminderde betrokkenheid en vertroebelt het zicht erop. Nochtans spelen ze vaak een cruciale rol in de samenleving, kunnen ze veel bijdragen en is het de bedoeling dat ze functioneren in het algemeen belang. Dat geldt zeker en vast ook voor de publieke investeringsmaatschappijen. Die publieke investeringsmaatschappijen zijn financiële instellingen die (minstens deels) eigendom zijn van de overheid (u en ik dus). Ze zijn een van de middelen die de overheid heeft om te investeren in de samenleving, om de economie met investeren te beïnvloeden op een manier die gunstig wordt bevonden voor het algemeen belang (bijvoorbeeld richting meer duurzaamheid). Dat laatste is dan de missie van de investeringsmaatschappijen.

In een samenleving die snel verandert en grote uitdagingen kent, ook op het vlak van maatschappelijke investeringen, kunnen deze investeringsmaatschappijen dus een belangrijke rol spelen als ze naar behoren functioneren. Maar doen ze dat?

Ingewikkeld landschap

België zou België niet zijn als het landschap van publieke investeringsmaatschappijen niet bijzonder ingewikkeld was. Er zijn federale investeringsmaatschappijen (FPIM), gewestelijke waaronder zowel Vlaamse, Waalse en Brusselse (PMV, SRIW, GIMB), regionale (LRM), lokale en intercommunales (Publigas). Er is bovendien duchtig geëxperimenteerd met allerlei vormen en structuren, deels geprivatiseerd zoals GIMV (waar de overheid nog 27 % eigenaar is), fondsen zoals het Belgian Growth Fund en overheidsbedrijven zoals Belfius.

Het staat buiten kijf dat deze grote diversiteit aan structuren de overzichtelijkheid en transparantie niet ten goede komt. Daarnaast zorgt het er ook voor dat middelen die onze overheid investeert versnipperd zijn en daardoor minder impact hebben. Bovendien lijkt er vaak samenhang te ontbreken tussen wat deze verschillende structuren doen. De politieke benoemingen lijken er garant voor te staan dat er weinig onafhankelijkheid is tegenover de zittende voogdijministers. De Raad Van Bestuur van FPIM bestaat zowat volledig uit mensen van MR, NVA en Open VLD. Enkel met het bedrijfsleven blijken er contacten (voorzitter Pascal Lizin is nog steeds aan de slag bij farmabedrijf GSK, lid van de Raad van Bestuur van de Waalse werkgeversfederatie UWE, en tot op heden vicevoorzitter bij de petrochemische werkgeversfederatie Essenscia. FPIM investeerde ook in Innovation Fund, het investeringsfonds van Essencia, en verschillende andere chemische en farmaceutische bedrijven en fondsen). In 2017 kwam zelfs aan het licht dat het BMI (Belgische Maatschappij voor Internationale Investering) constructies had helpen opzetten in belastingparadijzen om de fiscus te omzeilen.


Controle

Democratische controle is er nauwelijks, zo blijkt uit het ontbreken van vragen in de kamer. Ook middenveld en vakbonden worden niet betrokken bij overleg en beleid. Hoewel ze veel zouden kunnen bijbrengen op inhoudelijk sociaal en ecologisch vlak.

Grote hoeveelheden middelen die FPIM investeert gebeuren via publiek-private fondsen. Voor het Belgian Infrastructure Fund werd bijvoorbeeld een aparte tussenstructuur opgericht. Deze zal niet alleen beheersvergoedingen opstrijken, maar zorgt ook voor een verslapping van de democratische controle. Door deze delegatie is het parlement opnieuw een stap verwijderd van de eigenlijke investeringen. Het Belgian Growth Fund is in deze zin nog opmerkelijker: het gaat hier om een 'dakfonds'. Dat wil zeggen dat het zelf geen bedrijven financiert, wel andere fondsen. Het zijn deze laatsten die op hun beurt bedrijven zoeken om in te beleggen. Ook hier gebeurt het beheer via een apart vehikel, BGF Management, dat beheerd zal worden door PMV en BNP Paribas Fortis Private Equity.

Daarnaast ontbreekt het de investeringsmaatschappijen vaak aan een duidelijke missie, en nog meer aan een operationele en heldere uitwerking ervan. Hoewel deze organisaties met ons geld werken en dus maatschappelijke meerwaarde moeten brengen is de motivatie voor bepaalde investeringen vaak heel onduidelijk. Zo investeert FPIM in BNP Paribas (waar zij 7% van bezit) terwijl deze plant om tewerkstelling in ons land te verminderen en investeert in kernenergie en fossiele brandstoffen.

FPIM investeerde ook (11% van haar portefeuille) in Euronext, een financiële dienstverlener. Hierover bevraagd antwoordde de Raad van Bestuur van FPIM dat ze enkel de bedoeling had winst te maken met deze investering. De vraag is dan: is dat de bedoeling van een publieke investeringsmaatschappij? Waarin verschilt ze dan van privé-instellingen?

Een en ander wordt nog frappanter als we naar verhoudingen kijken van respectievelijke investeringen. Zo investeert FPIM slechts 1% in duurzame energie tegenover 25 % in de luchtvaart (PMV investeert 2% van haar vermogen in energie en milieu).

En Vlaanderen doet het niet beter. PMV stak 22,5 € miljoen in modebedrijf PNG (voor het eerst in 2017), naast 17 miljoen € aan waarborgen en 10 miljoen € via het fonds Mezzanine Partners (voor 23% in handen van PMV). FNG gebruikte deze middelen (en een grote hoeveelheid bankleningen) om een agressieve overnamepolitiek te voeren, zowel in België als internationaal, waarbij het bedrijf gebruik maakte van een aantal zeer ondoorzichtige fiscale en juridische constructies.

Uiteindelijk leidde dit tot een onderzoek van beurswaakhond FSMA, de ondergang van het bedrijf en een golf ontslagen in de zomer van 2020. Waarom financierde PMV de agressieve, riskante en dubieus gestructureerde expansie van een retail-bedrijf? Bovendien stapte de overheidsholding pas mee in dit verhaal nadat FNG al met succes verschillende malen geld had opgehaald bij private beleggers en banken. PMV communiceerde ondertussen amper over dit dossier: de modegroep wordt niet vermeld in het laatste jaarverslag. Zelfs indien FNG een financieel succesverhaal was geweest, kunnen we ons afvragen welke maatschappelijke meerwaarde hier precies ondersteund werd. Het bedrijf lijkt zich op geen enkele manier te onderscheiden van andere modebedrijven. Ze bood geen vooruitzicht op technologische of andere soorten innovatie, ook op sociaal gebied was er geen nieuws onder de zon: het bedrijf mikte op grote volumes aan lage prijzen, die het onderhandelde via lokale producenten in onder meer Turkije en Vietnam. Het lijkt er in de praktijk op dat PMV haar maatschappelijke meerwaarde zo breed invult dat deze betekenisloos wordt.  Het is duidelijk dat klimaatdoestellingen en sociale doelstellingen broodnodig zijn als er met publiek geld gewerkt wordt. Nu wordt er vaak wel wat lippendienst bewezen aan terminologie en valt het woord ‘duurzaamheid’ al eens. Maar eigenlijk zou elke investering die wordt gedaan moeten beantwoorden aan klimaatdoelstellingen en worden afgetoetst aan het feit of de investering effectief zorgt voor een lagere uitstoot, of ze de beste optie is, of ze geen lock-in is (een dure investering in een technologie die ons bindt in de toekomst maar die niet de beste oplossing is.

Ineens (Foto Peter Clement)

Ineos

In dat laatste opzicht zijn er zeker veel vragen te stellen bij de investeringen van PMV in Ineos.

Het gebrek aan verantwoording, transparantie, visie en ecologische criteria komt samen in een van de grootste projecten die PMV ooit ondersteunde. Petrochemiereus Ineos is van plan 3 miljard € te investeren in 'Project One', waarmee het twee nieuwe fabrieken wil bouwen voor de productie van propyleen en ethyleen in Antwerpen. Om de financiering voor dit project rond te krijgen, krijgt het bedrijf een waarborg van PMV: de Participatiemaatschappij staat dus garant voor de leningen van Ineos. Deze waarborg zou tussen een 250 miljoen en 500 miljoen € liggen, en is daarmee hoger dan de totale jaarlijkse hoeveelheid waarborgen die PMV doorgaans uitreikt aan grote projecten. Het precieze bedrag werd niet bekendgemaakt. Project One zou aanvullend nog aanspraak kunnen maken op ongeveer 16 miljoen € aan Vlaamse subsidies. Deze fabriek zal 1,25 miljoen ton PE (plastic) per jaar produceren, goed voor ongeveer 6,25 miljoen ton extra CO2 uitstoot per jaar. Ze maakt hiervoor gebruik van het controversiële schaliegas. De nieuwe site zal wellicht ook een navenant energieverbruik hebben.

Daarnaast is het ook zo dat de publieke investeringsmaatschappijen te weinig middelen krijgen van de overheid om hun taak te vervullen. Bijvoorbeeld in het geval van PMV lijkt in vergelijking met de schaal van de financieringsuitdaging (jaarlijks 6 tot 13 miljard € aan bijkomende publieke en private investeringen in Vlaanderen) hun potentiële bijdrage al helemaal beperkt. Verschillende organisaties en analisten riepen daarom al op tot een versterking van hun (voor het klimaat in te zetten) middelen.

Zo blijven de publieke investeringsmaatschappijen te veel een soort schaamlapje voor een te weinig ontwikkeld beleid en hebben ze niet voldoende push om de economie krachtig een andere richting uit te duwen. Bovendien zou het zo moeten zijn dat de opbrengsten uit de aangewende middelen kunnen worden geherinvesteerd in goede projecten. De winstgevende projecten mogen geen melkkoe zijn voor het vullen van andere putten.

Tot slot vallen er vragen te stellen omtrent de verhoudingen tussen private en publieke winsten, bij een aantal van de gebruikte instrumenten. Zo ligt bij waarborgen het risico eenzijdig bij de overheid, terwijl de baten privaat blijven. Zeker bij grote investeringen lijkt dat moeilijk te verantwoorden. Ook sommige van de constructies opgezet binnen PMV, waren in dit opzicht twijfelachtig. Het ARKiMeDes fonds, bijvoorbeeld, moest Belgisch spaargeld activeren door iedereen die intekende zowel een belastingvoordeel (35%) als een gewaarborgde waarde (90%, tot 25€ per aandeel) te verzekeren. Toen het fonds werd opgedoekt in 2018 (met een aandelenwaarde die was ingestort van €250 naar €70), kregen de beleggers dankzij deze dubbele matras (90 procent waarborg + 35 procent belastingkrediet) tóch een rendement van 125 procent, terwijl de kosten voor Vlaanderen opliepen tot €45 miljoen.

Kortom hoewel ze een belangrijke strategische rol zouden kunnen vervullen in een meer sociale, meer ecologische en rechtvaardiger economie lijken de publieke investeringsmaatschappijen ernstig ziek. Een optelsom van ondoelmatigheid, ondoorzichtigheid, gebrek aan visie, onafhankelijkheid, maatschappelijke betrokkenheid en integriteit lijken te zorgen voor een eerder negatieve dan positieve impact op de samenleving. Met ons geld. Onze middelen. En met als inzet onze toekomst.

Sammy Roelant