De diepe kloof tussen klimaatbeloftes en de praktijk

Tussen zeggen en doen ligt een grote kloof. Zeker in de politiek - en zelfs ‘zeggen’ lukt daar soms al moeilijk. Zo bleek uit de magere beloftes die uit de klimaatconferentie COP 27 kwamen. Op 30 november begint in Dubai de volgende klimaatconferentie, waar weer heel veel woorden over het klimaat zullen geproduceerd worden. Het moment voor Climaxi eens te kijken hoever we in de praktijk staan op dit moment. Worden de beloftes van vorige klimaatconferenties waargemaakt?

Klimaatverandering is in wezen geen complexe zaak. Hoe meer CO2 er in de atmosfeer terechtkomt, hoe meer onze aarde opwarmt. Die CO2 komt daar grotendeels terecht door de uitstoot bij het verbranden van fossiele brandstoffen. Dus om klimaatverandering tegen te gaan moeten we maken dat er zo weinig mogelijk CO2 wordt uitgestoten en dus ook zo weinig mogelijk fossiele brandstoffen verbrand worden. Om zo weinig mogelijk fossiele brandstof te verbranden, moeten we die zo veel mogelijk in de grond laten zitten. “Ay, there’s the rub” zou Hamlet zeggen, daar wringt het schoentje. In de ogen van velen vertegenwoordigen die onaangeroerde grondstoffen een gigantisch, bijna onberekenbaar kapitaal. Voor olie alleen al zou de huidige bekende toegankelijke mondiale reserve van 1.650 miljard vaten aan een prijs van 70 dollar per vat 115.540 miljard dollar waard zijn. Zo’n 1.500 dollar per aardbewoner. Of ook voor zo’n 47 jaar gekende reserves aan het huidige verbruik. Dat onaangeroerd laten liggen lijkt voor sommigen te verleidelijk.  Zeker voor de landen die de grootste reserves onder hun grondgebied hebben liggen.

Voor landen met grote reserves aan fossiele brandstoffen in hun bodem, lijkt zo’n reserve wel een bijna oneindige cash machine om hun economie mee te smeren. Dat zien we momenteel bijvoorbeeld in de Verenigde Staten. Ondanks de inflatie en de hoge rente, ondanks de hoge schulden en de stijgende kredieten van de inwoners en veel andere uitdagingen voor de economie, is de huidige groei van de VS ongekend. Die groei drijft bijna volledig op het infuus aan goedkope voorraden fossiele brandstoffen. De VS zitten op zo’n 4 procent van de wereldwijde gekende reserves aan olie en bezetten daarmee de negende plaats in de wereld. De top vier bestaat overigens uit Venezuela, Saudi-Arabië, Canada en Iran. Voor steenkoolreserves staan de VS op de eerste plaats met 248 miljard ton (in 2020) voor Rusland, Australië, China en Indië. Wat betreft gasreserves staan de VS op de vijfde plaats met 12.618 miljard kubieke meter gas. De ranglijst wordt aangevuld door Rusland, voor Iran en Qatar. China neemt de zesde plaats in. Wie de geo-politieke verwikkelingen gevolgd heeft de laatste maanden, ziet veel van de gebruikelijke namen opduiken.

De vraag is nu of de dure beloftes om minder uit te stoten ook daadwerkelijk leiden tot minder uitstoot. Of de daad bij het woord wordt gevoegd. Daar past een historisch overzichtje bij. In 1950 produceerde de wereld 28,5 terrawattuur (TWh) aan energie. Tegen het jaar 2000 was dat al meer dan verviervoudigd naar 122,7 TWh. Tegen 2010 kwam daar meer dan 30 TWh bij – dat is meer dan er in 1950 in de hele wereld werd verbruikt – en steeg het energieverbruik naar 153 TWh. Intussen kwam er sinds 2010 steeds meer besef omtrent de urgentie van klimaatverandering en in 2015 beloofde de wereld tijdens de klimaattop in Parijs om de opwarming onder de 1,5° te houden. Tegen 2021 was het mondiale energieverbruik gestegen naar 176,4 Twh. Kortom het verbruik groeide nog steeds quasi even snel als in het voorgaande decennium. Intussen verbranden we maar liefst 4.000 keer meer fossiele brandstoffen dan in 1770.

Maar misschien, zo zou je kunnen denken, steeg het aandeel van duurzame energie zo snel (iets waar velen dezer dagen naar wijzen om hoop uit te putten) zodat er minder fossiele brandstoffen werden verbruikt? Think again: de groei van duurzame energie kon het stijgend energieverbruik niet bijpassen. Zowel het gebruik van steenkool, gas als olie bleven verder stijgen het voorbije decennium. Tussen 2010 en 2021 steeg het gasverbruik van 31,5 naar 40,3 TWh, het steenkoolverbruik steeg van 41,99 naar 44,4 TWh en het olieverbruik steeg van 47,8 naar 51,17 TWh. Windenergie steeg in die periode van 962 TWh naar 4,8 TWh. Dat is niet eens genoeg om een derde van het gestegen energieverbruik mondiaal op te vangen. Volgens een onderzoek van het Environment Programme van de Verenigde Naties zouden we in 2030 het dubbele aan olie, gas en kolen verbruiken als we eigenlijk zouden mogen om binnen de 1,5° opwarming te kunnen blijven.

Kortom, terwijl de wereld al lang op het pad moest zitten van dalende uitstoot, blijft de uitstoot gestaag stijgen. Grote kampioen zijn de VS, die een gigantische stijging van zowel de olieproductie als de gasproductie laten optekenen. Ondanks klimaatinvesteringen put de VS in snel tempo de reserves uit die mogen worden opgehaald om binnen de grenzen van de klimaatopwarming te blijven. Een race naar de bottom. Dat brengt ons bij een gevoelig punt: als er nog slechts een eindige hoeveelheid fossiele brandstoffen kan worden geproduceerd om binnen veilige perken van klimaatverandering te blijven – en dan spreken we in feite al niet meer over de intussen onhaalbare 1,5° opwarming – dan haalt wie nu het snelst en meest produceert daar en groot economisch voordeel uit. Daar kan binnen de politieke logica geen enkel klimaatakkoord tegenop.

In 2020 werd tot voor kort gedacht dat er nog zo’n 500 gigaton mocht uitgestoten worden alvorens het CO2 budget om onder de 1,5° te blijven opgebruikt was. Uit een onderzoek van een vijftigtal vooraanstaande wetenschappers (onder leiding van de universiteit van Leeds) gepubliceerd in het open dataplatform “The Indicators of Global Climate Change”, blijkt dat er begin 2023 echter slechts zo’n 250 gigaton resterend budget overschoot. Dit komt deels omdat de uitstoot hoger lag dan gedacht: zo’n 53 gigaton per jaar tegenover de 40 gigaton die eerder werd geraamd en dit deels omdat (paradoxaal genoeg) de afname van vervuiling door bepaalde partikels in de lucht gezorgd heeft voor het verdwijnen van bepaalde vervuilende effecten. Kortom in minder dan drie jaar halveerde het geraamde CO2 budget – alsof het een rampenfilm betrof waar de aftelklok van de bom plots onverwacht verspringt.

Dat betekent dat we nog slechts 5 jaar aan het huidife tempo fossiele brandstoffen kunnen verbranden alvorens het koolstofbudget is opgebruikt. Kortom maximaal zo’n 10 procent van de gekende reserves aan fossiele brandstoffen zouden nog mogen worden bovengehaald en verbrand als we de planeet leefbaar willen houden. De vraag is of dat zonder zeer strikte reglementering lukt. Wie het snelst energie uit de grond haalt, verdient daar hopen geld aan. De vraag is dus of landen hun reserves onaangeroerd willen laten ten voordele van andere landen die dan nog vaak hun geo-politieke concurrenten zijn.

Ricardo Petrella sprak er ooit over om water als patrimonium van de mensheid te beschouwen – een zaak dat niet onteigend kon worden voor private belangen. De vraag is of fossiele brandstoffen niet ook onder een dergelijk beheer zouden moeten komen. Zo lang de vermarkting blijft spelen, zijn er te veel stimuli om fossiele brandstoffen te blijven produceren. Bovendien zijn er allerlei lock-ins uit het verleden, en ook vandaag helaas, die blijven spelen. Er worden nog steeds auto’s gebouwd met fossiele brandstofmotoren, boten en vliegtuigen verbranden nog olie, er worden nog steeds gasleidingen gebouwd …Op dit moment vloeit er volgens het Internationaal Monetair Fonds nog jaarlijks 6.550 miljard euro naar de fossiele industrie. Dat is zo’n 7 % van het mondiaal bbp. De bijna liesscheurende spreidstand tussen de klimaatbeloftes en de praktijk is dus in realiteit gigantisch. Het lijkt er eerder op dat we de kaars langs beide kanten aan het opbranden zijn, dan dat de oplossing dichterbij komt.

Sammy Roelant