De hongerprofiteurs
De twee voornaamste gebeurtenissen die de voorbije jaren tekenden zijn de Covid-19 pandemie en de oorlog in Oekraïne. Beiden hadden ze een grote impact op de toegankelijkheid en verdeling van voedsel wereldwijd. In het geval van Covid-19 zorgden allerlei restricties wereldwijd zoals lockdowns, reisverboden of handelsrestricties voor een shock in de wereldwijde toevoerketens. Dit zorgde voor een economische crisis die gepaard ging met lagere inkomens en hogere voedselprijzen. Goederen die konden gestapeld worden zoals spaghetti, beschuit, bonen in blik,... stegen oorspronkelijk in prijs terwijl verse producten zoals brood en vlees daalden. Na deze impact aan het begin van de pandemie, begonnen de prijzen vanaf mei 2020 gestaag te stijgen. Dit werd grotendeels geweten aan een combinatie van gebrekkige toelevering, een grote vraag en slechte oogsten in een aantal landen. Tegen mei 2022 waren de meeste voedingsgrondstoffen 10% tot 35% gestegen boven de prijzen voorafgaand aan de pandemie.
Dit alles had een grote impact op de honger, hoewel er grote regionale verschillen bestonden qua impact. In 2021 was het aantal mensen die geraakt werd door honger met 150 miljoen gestegen volgens de Voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO). Nadat er sinds 2015 nauwelijks verandering kwam in het aandeel ondervoede mensen ten aanzien van de totale wereldbevolking, steeg dat aandeel in 2020 van 8% naar 9,3% en in 2021 steeg het verder door naar 9,8%. Maar terwijl de voedselprijzen in Zwitserland tijdens Covid-19 slechts met 0,7% stegen en in de Verenigde Staten met 4,5 %, stegen de prijzen in Zambia met 29 %, in Venezuela met 47 % en in Guyana zelfs met 49,8%. Niet te verwonderen dus dat het aandeel van de bevolking dat in Afrika met honger geconfronteerd werd in 2021 tot 20,2% bedroeg. In Europa en Noord-Amerika ging het om minder dan 2,5%.
Nadat de Covid-19 maatregelen grotendeels werden opgeheven, loerde een nieuwe crisis om de hoek: in februari 2022 viel Rusland Oekraïne binnen. De markten reageerden fel. De grondstoffenprijzen schoten de lucht in. Dit kwam omdat zowel Rusland als Oekraïne cruciale exporteurs waren van energie en voedsel. Beide landen samen zorgden voor 30% van de mondiale graanexport, 20% van de globale maïsexport en 80% van de zonnebloemolie. Daarnaast waren ze samen met Wit-Rusland ook de belangrijkste producenten van meststoffen. Al deze grondstoffen kenden hoge prijzenpieken na de invasie. Hierdoor verkregen de mensen met de laagste inkomens nauwelijks toegang tot deze voedingsproducten.
Toch bleven de prijsstijgingen, in tegenstelling tot de oorlog, niet duren. Tegen het einde van 2022 stabiliseerden de prijzen. Volgens het US Department of Agriculture kwam dit door het record exportvolume van graan door Rusland. Dat bedroeg 38 miljoen ton, ofwel 2 miljoen ton méér dan het voorgaande jaar. Hierop vroeg Peter Schmidt van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) de regulering of zelfs het verbieden van de zogenaamde Commodity Index Funds. Die zorgen voor speculatie van buitenaf, van partijen die geen betrokkenheid hebben bij de voedselketen. Deze partijen hebben geen enkel belang bij acurate en stabiele prijzen. In the Economist stelde een investeringsbankier van Renaissance Funds dat beleggers voorbarig waren geweest met hun hoge prijzen in het begin van het jaar.
Nochtans bleken bij het aanvang van de oorlog de graanreserves extreem hoog, volgens Schmidt, en de prijspieken die schaarste verwachtten waren dus helemaal niet verantwoord. Die prijsstijgingen werden grotendeels gevoed door speculanten die anticipeerden op sancties tegen Rusland en en de verwachting dat Oekraïens graan zou liggen rotten in silo’s omdat ze niet op de internationale markt zouden geraken. Er is nauwelijks effectieve regulering om dat soort speculatie tegen te gaan en als die al bestaat, ontwijken banken bijna routineus dergelijke reguleringen. Intussen kregen landen die veel voedsel moeten invoeren zeer hoge prijsstijgingen te verwerken, landen die nauwelijks importeerden voelden het nauwelijks.
Hierbij verdienden enkele megabedrijven die een groot stuk van de voedselmarkt in handen hebben grote winsten. Daarom konden ze enerzijds hun aandeelhouders grote dividenden uitkeren en anderzijds hun grip op het voedselsysteem versterken. Volgens Greenpeace zorgt de macht van deze bijna monopolisten voor een ongelijk en onrechtvaardig voedselsysteem in onze wereld. Zo zorgt de eigendomsconcentratie door een kleine groep bedrijven niet enkel voor een buitensporige controle over de voedselketen maar ook over informatie. Een voorbeeld hiervan was het gebrek aan transparantie over de omvang van de graanreserves bij aanvang van de oorlog in Oekraïne, dit gebrek aan informatie was van groot belang bij het ontstaan van de speculatieve luchtbel.
Een rapport van het International Panel of Experts on Sustainable Food Sytems (IPES) legde bloot dat vier bedrijven samen 70% tot 90% van wereldhandel in graan beheersen. Het gaat om Archer Daniels Midland, Bunge, Cargill en Dreyfus. Zij hebben geen enkele wettelijke verplichting om informatie te voorzien over wat ze weten over de globale markten noch over hun eigen graanstocks. Iets wat nochtans van groot belang zou kunnen zijn om de prijzen te stabiliseren. Verschillende personeelsleden van Cargill lieten on the record weten hoe waardevol hun informatie wel is voor hedgefunds “omdat ze weten waar te investeren en wanneer”. De zwarte doos rond de informatie wordt zo gemonetariseerd en tot hefboom gemaakt voor winsten van bedrijven, handelaars en aandeelhouders in het rijke noorden. Zo bekeken, zorgt concentratie voor insider informatie zonder dat het wettelijk als handel met voorkennis wordt beschouwd.
De concentratie van het marktaandeel zorgt ook voor een vicieuze cirkel. Bedrijven met een groter marktaandeel maken meer winst. Dit laat hen toe kleinere bedrijven over te nemen, waardoor ze nog meer marktaandeel verwerven. Zo groeide JBS SA, de grootste vleesverwerker ter wereld, van vier miljard dollar omzet in 2007 naar 400 miljard dollar omzet in 2022, vooral door acquisities. Alleen al in 2021 nam het 7 andere bedrijven over. Volgens de research van Greenpeace zouden transfers in rijkdom in vier voedingssectoren hierdoor gigantisch geweest zijn. In de financiële jaren 2020 en 2021 zouden de vier onderzochte bedrijven uit de graansector minimum 2,7 miljard dollar hebben uitbetaald in dividenden en 3,3 miljard voor het terugkopen van aandelen. In dezelfde periode zouden de vier bedrijven die de kunstmestindustrie beheersen 4,9 miljard in dividenden hebben uitbetaald en 2,9 miljard in het terugkopen van aandelen. In de vleesindustrie betaalden de zes onderzochte bedrijven 4 miljard uit aan dividenden en kochten voor 2,4 miljard aandelen in. De meest astronomische bedragen werden uitbetaald door de vijf onderzochte bedrijven in de zuivelsector: 21,4 miljard uitkering van dividenden en 15,2 miljard inkoop van aandelen. Dus in de jaren ‘20-’21 leverden de onderzochte bedrijven 53,5 miljard op voor hun aandeelhouders. Om deze cijfers te contextualiseren : de Verenigde Naties (VN) schatten dat de som die benodigd is om de 230 miljoen armsten van eten te voorzien in 2023 zo’n 51,5 miljard dollar bedraagt.
Greenpeace pleit er voor om de greep van grote landbouwbedrijven op het wereldvoedselsysteem te beperken. Dit om er voor te zorgen dat een er een rechtvaardige verdeling komt van voedsel, dat de landbouw ecologischer wordt en dat lokale gemeenschappen zeggenschap hebben. Ze pleiten met andere worden voor een structurele verandering van ons voedselsysteem richting voedselsoevereiniteit.
Daarover hebben we het in een volgend artikel.
Sammy Roelant
Beeld: Amir Kalhor