Climate Trace in Vlaanderen: meer dan een gemiste kans
Recap: wat is Climate Trace?
Tot nu toe werd voor het in kaart brengen van de CO2-uitstoot de methode van zelfrapportage door uitstoters gebruikt. Om het met een understatement te zeggen, is deze meettechniek niet steeds betrouwbaar. Nieuwe methoden die gebruik maken van data-analyse via onder meer satellieten, sensoren of infraroodmetingen bevestigden ook dat de aangegeven uitstoot vaak onderschat wordt. Sommige sectoren – zoals de energiesector – stoten in realiteit veel meer CO2 uit dan tot nu toe werd aangenomen net zoals ook de meeste landen meer uitstoten dan geschat.
De resultaten leren ons dat er in werkelijkheid maar liefst ongeveer 40% meer CO2-uitstoot is in de wereld dan we aannamen. Climaxi bekeek ook voor het eerst enkele data over ons land. Hieruit kwam naar voor dat ook bij ons de emissies van enkele grootvervuilers, zoals Gumvor, veel hoger zou liggen. Er wordt geschat dat de totale uitstoot van België zelf tot wel 30% hoger kan liggen. Wie het initiële artikel van Climaxi en de cijfers graag wil nalezen, kan via deze link terecht op onze website.
Reacties in het Vlaams Parlement
Vlaams Parlementslid Chris Steenwegen (Groen) pikte ons artikel op en gebruikte het als achtergrond om een reeks vragen te stellen aan de bevoegde Vlaamse minister van omgeving en energie, Zuhal Demir. Parlementslid Steenwegen stelde dat: “Naast snelheid is ook de juistheid van de data een belangrijk punt. Op de officiële site 'klimaat.be' lezen we dat de Belgische uitstoot van broeikasgassen in 2020 106,4 miljoen ton CO2-equivalenten bedroeg. Op Climate Trace vinden we met 130 miljoen een cijfer dat een pak hoger ligt. Ook bij bedrijven zien we een gelijkaardige trend. Zo gaf Total Antwerp Refinery voor 2021 een CO2 uitstoot van 3,7 miljoen ton op, terwijl op Climate Trace het cijfer voor 2021 meer dan 4 miljoen ton bedraagt.”.
Op basis van deze vaststelling, legde Steenwegen vier volgende vragen voor aan de minister:
1) Kende u Climate Trace reeds en hoe staat u tegenover de cijfers die zij naar buiten brengen?
2) Hoe verklaart u het verschil tussen de cijfers zoals we die in Vlaanderen genereren en de cijfers van Climate trace? Welke elementen spelen hier volgens u u een rol?
3) Welke mogelijkheden ziet u om de zelfrapportage bij bedrijven en andere entiteiten betrouwbaarder te maken?
4) Welke mogelijkheden ziet om sneller over actuelere cijfers te beschikken om beleid te monitoren en indien nodig bij te sturen?”
“I know nothing”
In haar antwoord op de eerste vraag antwoord gaf minister Demir aan dat ze Climate Trace niet kent. Dit is natuurlijk een zeer spijtige zaak want het betreft belangrijke informatie dat een grote impact op het klimaatbeleid zou moeen hebben. Het roept bovendien vragen op bij de afwezigheid van Demir tijdens de COP27 waarover ze toen stelde dat “klimaatbeleid niet afhangt van wiens handjes je schudt in de woestijn maar welk beleid je implementeert.” Hoewel Climaxi zelf kritisch is tegenover het forum van de COP (o.a. in dit artikel), houdt deze oneliner geen rekening met het feit dat er op deze klimaatconferenties wel meer gebeurt of te doen valt dan ‘handjes schudden’. NGO’s geven er presentaties, wetenschappelijke data worden voorgesteld en bediscussieerd,… Zo ging ook Climate Trace – dat met veel internationale weerklank haar bevindingen presenteerde op het wereldtoneel – aan de minister voorbij. Wie zijn wereld klein houdt, ziet weinig van wat er daarbuiten gebeurt.
Niet mijn probleem
Op de tweede vraag over wat de minister van de cijfers en methodes van Climate Trace vindt, gaat de minister niet in. Om de bestaande cijfers te verdedigen, verwijst ze naar de huidige afspraken en akkoorden zonder deze krtisch te benaderen of te durven benoemen waar de zwaktes van de berekeningen zitten. De schijnrealiteit van deze cijfers wordt als gevolg door haar benoemd noch erkend. Demir geeft niet aan dat ze de methodes en resultaten van Climate Trace zou bekeken hebben. Nochtans zijn deze volledig transparant en raadpleegbaar. Je zou enigszins kunnen verwachten dat wanneer er een nieuwe en baanbrekende methode is dat impact heeft op het bevoegdheidsdomein van een minister – er iemand op het kabinet dit bekijkt, zijnde uit nieuwsgierigheid, maatschappelijke betrokkenheid, verantwoordelijkheidsgevoel en als element voor beleidsontwikkeling. Enigszins schrijnend werd het wanneer de minister stelde dat deze wetenschappelijke doorbraak voornamelijk voor minder ontwikkelde landen bruikbaar is.
In ronkende verklaringen wordt het summum van innovatie beleden, u weet wel, een domein waarin Vlaanderen moet excelleren. In de praktijk wordt innovatie hier afgeblokt, en dat in een beleidsdomein waarin de urgentie en het belang enorm zijn. De minister voegde er nog aan toe dat ze de aanvaarding van deze nieuwe wetenschap zal laten afhangen van internationale afspraken. Niets belet de minister om intussen ook enkele stappen te ondernemen: waarom worden er geen vragen aan bevoegde agentschappen en wetenschappers gesteld over deze cijfers, de meetmethoden en de implicaties voor Vlaanderen en België? Waarom is er geen bezorgdheid over eventuele fouten in de berekeningen? Waarom gebruikt ze haar Vlaamse bevoegdheid niet en kijkt ze liever de kat uit de boom tot er internationaal iets uit de bus valt? Het Vlaamse niveau kan beter en daadkrachtiger optreden? Op dit thema paradoxaal genoeg niet.
Het zeer van de zelfrapportage
De data van Climate Trace leggen een gevoelig maar evident thema bloot: de CO2-uitstoot van (grote) industriële spelers, al dan niet gesitueerd in de Antwerpse Haven. Wetende dat (grote) uitstoters weigerachtig staan tegenover een daadkrachtig klimaatbeleid en zowel een snelle als forse daling van de uitstoot van broeikasgassen – is het moeilijk te begrijpen waarom deze sectoren vandaag zélf hun vervuiling kunnen rapporteren en dit klaarblijkelijk voldoende is. Net zoals andere sectoren – denk historisch aan de tabaks-, alcohol, chemische en farmaceutische industrie – biedt een vorm van zelfregulering op basis van eigen onderzoeken en rapportages onvoldoende garanties voor het algemeen belang. Een bedreiging van de economie in haar huidige vorm en de winsten van bedrijven, is zowel voor uitstoters als politici de voornaamste zorg. De milieu- en klimaatproblematiek staat lager in de pikorde, ondanks dat ze op termijn zowat iedereen kan treffen – politici en industrie incluis.
Dat laatste blijkt uit Minister Demir’s antwoord op de derde vraag van parlementslid Steenwegen, welke in deze toch een zeer punt aanraakte: “Ik zie op dit moment niet meteen concrete mogelijkheden om de zelfrapportering bij bedrijven en andere entiteiten betrouwbaarder te maken, maar uiteraard sta ik open om goede suggesties op dit vlak verder te bekijken. Zoals eerder vermeld, gebeurt dit best door afspraken en richtlijnen op internationaal niveau.”
De pointe is natuurlijk dat Climate Trace de zelfrapportering door bedrijven in principe overbodig maakt en dat op een controleerbare wetenschappelijke manier. Zelfrapportering moet dus niet betrouwbaarder gemaakt worden maar vervangen worden door objectieve methodes die de realiteit weerspiegelen en a priori niet beïnvloed worden doro de belangen van uitstoters. Bovendien kunnen deze methodes dadelijk gehanteerd worden. Deze reactie van de minister ging de inhoud van de discussie voornamelijk uit de weg. Op het feit dat de uitstoot van ons land mogelijks veel hoger ligt dan gedacht wordt, werd dus simpelweg niet ingegaan.
De andere pointe
De slotsom is droevig: de minister kende Climate Trace niet en eigenlijk wil ze het niet leren kennen. Nee, het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) moet er eerst maar iets mee doen en intussen blijven wij stilzitten – alsof we trouwens een geschiedenis hebben waarbij we wél gevolg geven aan de wetenschap en aanbevelingen van het IPCC. Hiermee vervoegt Demir het rijtje Vlaamse ministers die eigenlijk tegen hun domein lijken te zijn. Naast een minister die bossen weinig waardeert, een minister die worstelt met cultuur en een minister die het moeilijk heeft met onderwijs is er nu ook een minister die het klimaat verder ondermijnt. Kan de nood aan een sterk, activistisch middenveld nog duidelijker worden?
Sammy Roelant
Beeld door Marek Piwnicki