Oxfam: rijkste tien procent stoot meer dan de helft van de CO2 uit
Elk jaar is er dikketruiendag. De overheid roept dan iedereen op om een dikke trui te dragen, zodat de verwarmingen een graadje lager kunnen. Het vat zo’n beetje de essentie samen van het klimaatbeleid de voorbije decennia: maatregelen die niemand (lijken te) benadelen, zich afspelen binnen de bestaande verhoudingen, zich richten op het brede publiek waarbij wordt voorgesteld alsof iedereen hetzelfde steentje kan bijdragen ‘als elkeen maar voor eigen deurtje veegt’. Volgens Oxfam is daar niets van aan: de rijkste 10% van de wereldbevolking stoot meer dan de helft van de CO2 uit.
Sinds jaar en dag is Oxfam een baken in de strijd tegen ongelijkheid en de concentratie van rijkdom, twee zaken waarvan dagelijks meer blijkt uit onderzoek dat ze nauw samenhangen. De steeds groeiende en versnellende concentratie van kapitaal zorgt voor grote ontwrichting in de samenleving, armoede, toegenomen ongelijkheid, machtsverschillen en een ongelijke toegang tot heel wat voorzieningen en middelen. Nu onderzocht Oxfam ook in welke mate die ongelijkheid bijdraagt aan de klimaatverandering.
In een rapport dat gebruikt maakt van data over nationale inkomensongelijkheid, nationale uitstootconsumptie uit 117 landen worden conclusies getrokken omtrent de verhouding tussen inkomen en uitstoot. Er van uitgaand dat er een beperkte hoeveelheid uitstoot mogelijk is alvorens de onwenselijke scenario’s van meer dan 1,5° of 2° opwarming plaatsvinden ontstond het concept CO2 budget. Dat ‘budget’ berekent hoeveelheid CO2 die er bij kan komen alvorens we bepaalde grenswaarden overschrijden. Als we bijvoorbeeld 50 % kans willen hebben om onder de 1,5° opwarming te blijven mogen we nog maximum 500 miljard ton CO2 (500 gt CO2) uitstoten.
De volgende stap is dan om te kijken hoeveel de verschillende inkomenscategorieën hebben uitgestoten toe nu toe. Kortom: wat is het aandeel van de verschillende maatschappelijke klassen in de klimaatverandering? De resultaten zijn verbazend. Het totaal aan cumulatieve uitstoot tussen 1990 en 2015 mondiaal is 722 gt CO2. Hiervan stootten de rijkste 0,1% van elk van die 117 landen 32 gt CO2 of 4% uit. Als we kijken naar de rijkste 10% gaat het om 52% van de uitstoot (372 gt CO2). De middelste 40 % had een aandeel van 41% uitstoot en de armste 50% (de helft van de wereldbevolking) was verantwoordelijk voor 7% van de uitstoot tijdens deze periode. Daarbij moet worden opgemerkt dat het aandeel van de armste 50% daalde en dat van de rijkste 0,1% steeg. Dit laatste is niet onbelangrijk om in het hoofd te houden bij het vaak gehoord argument dat de welvaartsgroei bij de allerarmsten een van de grootste bedreigingen zou zijn voor de klimaatopwarming.
Dat blijkt ook als je de inkomensverdeling per continent analyseert. In 2015 droeg de rijkste 1% in de Verenigde Staten 5,7% bij aan de mondiale uitstoot. De armste 50% van de bevolking in China en Indië samen droegen 4,5% bij. In 1990 droegen de armsten in beide landen samen nog 7,5% bij. Daarmee weten we dat inkomensongelijkheid en CO2 uitstoot nauw samengaan. Maar wat is oorzaak en wat is gevolg? Volgens Oxfam is ongelijkheid een motor voor CO2-emissies. Gebruikmakend van de Theil-index, een cijfer de inkomensongelijkheid meet en waarbij 0 op de Theil-index volkomen gelijkheid in inkomen beduidt en 2,3 betekent dat 10% alle inkomen heeft blijkt er een daling te zijn zijn in het verschil in uitstoot tussen landen (China en Indië halen de Verenigde Staten in) maar blijkt het verschil in uitstoot tussen de inkomensklassen binnen diverse landen te stijgen. Kortom de groei in CO2 uitstoot wordt telkens onevenredig veroorzaakt door de allerrijksten.
Overigens, in de marge hiervan, zouden vrouwen ook minder bijdragen aan de uitstoot van CO2 dan mannen. Dit zou deels komen omdat vrouwen vaker deel uitmaken van arme huishoudens dan mannen. Maar er is meer aan de hand. Zo blijkt dat in Zweden 75% van de persoonskilometers door mannen worden afgelegd en dat vrouwen slechts 25% van de wagens bezitten. In Canada zouden vrouwen slechts 11% van de transport uitstoot voor hun rekening nemen.
Als we nu naar de toekomst kijken zijn er verschillende scenario’s mogelijk. Het soort investeringen dat we doen, de maatschappelijke keuzes die we maken, de filosofie die we hanteren maken een verschil in het soort wereld dat we tegen 2100 mogen verwachten. In het onderzoek van Oxfam worden twee zo’n scenario’s onderzocht: SSP1 en SSP4.
SSP1 (duurzaamheid) is een scenario waarin de wereld gradueel evolueert naar duurzaamheid en een meer inclusieve ontwikkeling. Welzijn krijgt voorrang op economische groei. Onderwijs en gezondheidsinvesteringen dragen bij aan het verminderen van ongelijkheid en demografische ontwikkelingen.
SSP4 (ongelijkheid) is een scenario waarbij er ongelijke investeringen zijn in menselijk kapitaal, samengaand met groeiende verschillen in economische kansen en politieke macht. Meer ongelijkheid en sociale gelaagdheid, met een grote kloof tussen hoogtechnologische eilanden van duurbetaalde arbeid en laagtechnologische gebieden met laagbetaalde arbeid.
Welnu, niet alleen zou in het duurzaam scenario de ongelijkheid in alle landen dalen, maar de rijkste landen zouden nauwelijks een lager BBP (Bruto Binnenlands Product), terwijl de armste landen een merkbaar hoger BBP zouden hebben.
Wat is nu de impact van beide scenario’s op het klimaat? Als we het duurzaam scenario toepassen van een radicaal snel dalende afbouw van uitstoot zouden tussen 2025 en 2090 1840,2 gt CO2 worden uitgestoten. 873 gt CO2 (48%) zou worden uitgestoten door de rijkste 10%. 199 gt CO2 (11%) door de armste 50%. In het ongelijke scenario stoten de rijkste 10% 887 gt CO2 uit en de armste 50 % 136 gt CO2. Anders gezegd: de kans dat er met 50% zekerheid een toename komt van 2° doet zich 7 jaar eerder voor in het duurzame scenario (2057 vs 2064). Kortom het groeiende meerverbruik van de armsten zorgt er voor dat het duurzame scenario inderdaad voor meer uitstoot zorgt. Maar niet op een manier waarop doemscenario’s de groei in ontwikkeling van de armsten doen voorkomen als een grote bedreiging (en groei van 139 naar 199 gt CO2 is verhoudingsgewijs een kleine bijdrage aan de opwarming). Het toont wel aan hoezeer de ongelijkheid er dreigt voor te zorgen dat ook de strijd tegen klimaat en race voor beperkte reserves kan worden waarin de allerarmsten nog eens een extra achterstand te werken krijgen.
Duurzame scenario’s die zorgen voor ontwikkeling van de armsten, zullen niet voldoende zijn voor een toekomst zonder gevaarlijke klimaatopwarming. Voor onze strijd tegen het klimaat zal er ook nood zijn aan een stevige herverdeling, zowel van inkomen als van resterend CO2 budget. Dat betekent dat de allerrijksten beperkingen zullen moet krijgen opgelegd op hun consumptie én op hun inkomen. Dat is natuurlijk iets anders om te organiseren voor de overheid dan een dikke truiendag. Onze politiek lijkt het steeds moeilijker te hebben in te grijpen in bestaande machtsverhoudingen en vervangt dat door symboolpolitiek. Anderzijds lijkt presentiedenken, waarbij hetgeen we kennen onze visie op de werkelijkheid bepaald, ons blind te maken voor de levensstijl van de superrijken en de impact daarvan. Er is bijvoorbeeld veel sociologisch onderzoek naar armere groepen, maar zeer weinig naar de superrijken als klasse. Zo blijft de onrechtvaardigheid van concentratie aan rijkdom vaak buiten beeld als maatschappelijk thema.
Sammy Roelant