Kunnen steden en provincies het klimaat redden?

Een gesprek met Peter Tom Jones, onderzoeksmanager-KU Leuven

De provincie Vlaams-Brabant wil graag klimaatneutraal worden. Maar kan dat wel? En hoe begin je daar aan? We vroegen het aan de geëngageerde wetenschapper Peter Tom Jones, die ook de inspirator was van het project Leuven Klimaatneutraal 2030. Jones: “Klimaatneutraal worden betekent dat je op een bepaald grondgebied netto gezien geen uitstoot van broeikasgassen meer hebt. Technologisch gezien is dat mogelijk. Maar je moet het zo aanpakken dat het ook economisch realistisch wordt en dat je over een voldoende groot draagvlak beschikt om zo’n ingrijpende verandering mogelijk te maken.”

Wat is klimaatneutraliteit eigenlijk?

Als je kijkt naar het versterken van het broeikaseffect zijn er steevast twee kanten aan: er is de inputzijde en de outputzijde. De inputzijde is die waar je broeikasgassen terug opneemt in je ecosysteem. Dat kan het geval zijn met bomen, bossen of oceanen. Een heel erg groen land met heel veel bossen,

neemt dus heel veel CO2 terug op uit de atmosfeer. Dat geldt ook voor een groene provincie als Limburg. Daar is echt sprake van een zogenaamde sink, een put waarin broeikasgassen, voornamelijk CO2, worden opgenomen. De andere zijde is veel belangrijker; de outputzijde. Daar gaat het dan over de broeikasgassen die je produceert. Doorgaans spreekt men van zes verschillende broeikasgassen. De drie belangrijkste zijn CO2, methaan en lachgas, die vrijkomen door de verbranding van fossiele brandstoffen, door het ontginnen van bosgebieden en door het organiseren van landbouwactiviteiten. Klimaatneutraal worden betekent dat je op een bepaald grondgebied netto gezien geen uitstoot meer hebt van broeikasgassen. Je kan nog wel een uitstoot hebben, maar dan op voorwaarde dat je ook een gelijkmatige opname van broeikasgassen kan garanderen. Voor Limburg is dat bijvoorbeeld erg relevant, gezien uit de nulmeting bleek dat de opname van broeikasgassen ongeveer gelijk stond aan 10 procent van de huidige uitstoot. Dat betekent met andere woorden dat Limburg eigenlijk tien procent van de huidige uitstoot mag behouden. Voor een stad als Leuven of een provincie als Vlaams-Brabant geldt dat echter veel minder en zal die sink heel erg beperkt zijn. Steden moeten eigenlijk naar honderd procent reductie gaan. Doordat er in een stad bovendien heel weinig landbouw aanwezig is, kan je je quasi beperken tot de reductie van CO2. Lachgas of methaan kan je eigenlijk vergeten en klimaatneutraal wordt dan hetzelfde als CO2-neutraal.

Waarom is het zo belangrijk dat gemeenten maar ook provincies vandaag die handschoen opnemen?

Globaal gesproken is het zo dat het directe effect van de reductie van de uitstoot van broeikasgassen erin bestaat dat je de kans op gevaarlijke vormen van klimaatverandering wereldwijd zal beperken. Dat is echter heel relatief. Op globaal niveau gaat het immers heel snel. We hebben nu al een opwarming in de pijplijn zitten van bijna 1,5 graden celcius en dat enkel op basis van de uitstoot die we al gekend hebben in het verleden. Op basis van de investeringsbeslissingen die reeds gebeurd zijn, zoals de opstart van nieuwe fossiele energiecentrales, kan je stellen dat het heel moeilijk wordt om een globale temperatuurstijging van 2 graden te vermijden. Maar als je kijkt naar de meest waarschijnlijke emissiepaden die wereldwijd kunnen gevolgd worden, dan kom je uit bij een waarschijnlijke opwarming van vier graden celcius tegen 2100. Dat is een temperatuurstijging met catastrofale gevolgen. Waarom gaan steden, gemeenten en provincies dan toch aan de slag? Hun inspanningen alleen gaan immers niet volstaan om gevaarlijke vormen van klimaatverandering tegen te houden. We merken ook dat de landen vandaag niet erg veel ondernemen tegen klimaatverandering. Het zo nodige internationale klimaatverdrag zou pas tegen 2020 in werking treden. En dat is allemaal nog in het optimistische scenario waarin een verdrag effectief geratificeerd zou kunnen worden en kracht van wet krijgt. In dat geval zouden er terug verplichtingen komen voor landen vanaf 2020. Het gaat dus heel moeilijk op het niveau van de staten.

Daarom wordt er vandaag veel gesproken over lokaal en stedelijk klimaatbeleid. Op een lager niveau gaan de zaken blijkbaar sneller. Dat gebeurt onder andere in het kader van het C40 Cities-network, dat 57 miljoenensteden van over de hele wereld groepeert, die koploper willen zijn in de strijd tegen klimaatverandering. Het gaat ook om grote steden in de VS, China of Australië. Als je de bevolking van die steden optelt, kom je ongeveer aan tien procent van de wereldbevolking en dat neemt nog elke dag toe. Het gaat dus niet meer over verwaarloosbare cijfers. Komt daar nog bij dat steden vandaag in de frontlijn staan van het gevecht tegen de opwarming van de aarde. Wereldwijd bekeken is het duidelijk dat Afrika, Azië en de laag gelegen eilanden het zwaarst getroffen zullen worden door klimaatverandering. Maar daarbuiten zijn het de steden die het sterkst de effecten van de klimaatverandering zullen voelen. Heel wat steden zijn gebouwd aan zeeën of rivieren en krijgen te kampen met overstromingen. Voorts is er ook de last van extreme hitte in de steden zelf. Door het zogenaamde hitte-eilandeneffect kan het in steden 5 tot 7 graden warmer zijn dan tien kilometer verderop op het platteland. Gevaren als overstromingen, droogtes of extreme temperaturen doen zich bij uitstek voor in steden. Recent onderzoek toont trouwens aan dat het aantal hittegolven en ook de intensiteit ervan enorm gaat versnellen. Steden zijn dus kwetsbaar.

Jij houdt daarom een pleidooi voor veerkracht. Wat bedoel je daarmee?

Het gaat al lang niet meer alleen over de reductie van broeikasgassen, maar ook over maatregelen die een stad of een provincie veerkrachtiger maken om de gevolgen van die klimaatverandering op te vangen. In het Engels gebruikt men de term resilience, die wijst op de capaciteit van een systeem om schokken op te vangen zonder aan functionaliteit te verliezen. Urban climate resilience is één van de meest gebruikte termen in het actuele klimaatdebat. En dat allemaal in een optiek van een opwarming die zich voortzet en versnelt. Kijk bijvoorbeeld naar het verschil tussen New York en New Orleans. In New Orleans had men een asociaal beleid en woonde de arme en veelal zwarte bevolking in de meest kwetsbare delen van de stad. Men hechtte er eigenlijk geen geloof aan de effecten van de klimaatverandering en men weigerde om beschermingsmaatregelen te nemen ten aanzien van sterke orkanen, de stijging van het zeeniveau etc. De orkaan Katrina heeft dan ook een enorme schade aangericht met duizenden doden als gevolg. New York is kwetsbaarder gelegen dan New Orleans en de orkaan die er vorig jaar door raasde was vijf maal krachtiger dan Katrina. Toch vielen er slechts enkele tientallen slachtoffers. Dat is het gevolg van een beleid van een vooruitziende burgemeester die al een hele tijd bezig was met urban climate resilience en die gepaste maatregelen op dat vlak had genomen. Je ziet dus dat het zowel op het milieuvlak, op het vlak van volksgezondheid en veiligheid als op economisch vlak verstandig is om je voor te bereiden op de gevolgen van de klimaatverandering. Elke euro of dollar die je daar vandaag aan uitgeeft zal heel wat toekomstige economische schade beperken. Overheden, dus ook provincies, doen er vandaag verstandig aan om in te zetten op een beleid van veerkracht.

Jij hebt heel wat ervaring met plannen rond klimaatneutraliteit. Velen vragen zich misschien af of het eigenlijk wel mogelijk is voor een stad, een gemeente of provincie om klimaatneutraal te worden…

Tja, dat hangt af van je definitie van wat mogelijk is. Louter technologisch kan je vaststellen dat het bijvoorbeeld perfect mogelijk is om van Leuven een klimaatneutrale stad te maken. Maar het is niet omdat het technologisch mogelijk is dat het ook economisch of politiek mogelijk is. Technologisch bekeken, liggen heel veel dingen vandaag klaar om toegepast te worden. Je kunt vandaag massaal inzetten op nieuwe energiesystemen, energie-efficiëntie, smart-grids, hernieuwbare energie en nieuwe technologieën in de landbouw of de transportsector… Maar al snel komt de economische haalbaarheid van dergelijke plannen om de hoek loeren. Hoeveel gaat dat allemaal kosten? Vandaar dat je in die klimaatplannen, het pakket aan maatregelen dat je kan voorstellen, economisch realistisch moet blijven. De vraag is steevast hoe het zit met de investeringskost en het terugverdieneffect ervan. Je hebt eigenlijk maatregelen nodig die met een realistische doorlooptijd en discontovoet als aanvaardbaar overkomen. Heel snel kom je dan bij ethische vragen uit, zoals de vraag hoe belangrijk de toekomst eigenlijk is. Indien je immers een toekomstig terugverdieneffect wil berekenen, moet je nagaan hoeveel dat toekomstig terugverdieneffect vandaag eigenlijk waard is. Nu, in de studie rond Leuven Klimaatneutraal zijn we uitgegaan van gemiddelde waarden en zijn we zo tot de conclusie gekomen dat een algemene reductie van 60 procent van de uitstoot economisch perfect haalbaar moet zijn tegen 2030. Honderd procent reductie kan technologisch gezien ook maar dan bots je niet enkel op economische maar ook op logistieke grenzen. In Leuven, net als op vele andere plaatsen, staan de gebouwen in voor meer dan de helft van de uitstoot. Je moet dus op grote schaal gebouwen gaan renoveren. Uiteindelijk kwamen we uit op een renovatiegraad van 7 procent –wat erop neerkomt dat je elk jaar zeven procent van je gebouwen renoveert. Dat is technologisch haalbaar, economisch op zich ook wel maar dat krijg je logistiek nooit rond. Dat zou betekenen dat je jarenlang je hele stad omtovert tot een grote bouwwerf waar niemand nog door geraakt. Dus hebben we aan ander scenario naar voor geschoven met een renovatiegraad van drie procent. Zo kwamen tot het scenario met 60 reductie tegen 2030..

Vlaams-Brabant wil graag klimaatneutraal worden. Hoe kan een provincie daaraan beginnen? En zie je grote verschillen tussen een stad en een provincie?

Op het vlak van een provincie krijg je allicht een heel ander beeld van emissies dan op gemeentelijk vlak. Emissies verbonden met landbouw worden allicht wel belangrijk voor een provincie, terwijl die op stedelijk vlak vaak verwaarloosbaar zijn. In een landbouwprovincie als West-Vlaanderen zal dit zeker het geval zijn, maar ook in Vlaams-Brabant bestaan er toch wel wat landbouwactiviteiten. Daar zal je dus specifieke maatregelen rond moeten nemen, zeker gezien er ook andere broeikasgassen aan te pas komen dan CO2. We hebben het dan over methaan en lachgas. Mobiliteit en gebouwen zullen zeker ook een belangrijke factor blijven op provinciaal vlak. Maar het beeld zal complexer zijn. Bovendien zit je in onze provincie met heel die mobiliteitsknoop rond Brussel, terwijl een groot deel van die emissies niet gerelateerd zijn aan Vlaams-Brabant. Hetzelfde zien we in Leuven. Er lopen twee snelwegen door het grondgebied van Leuven, terwijl die emissies in grote mate worden uitgestoten door niet-Leuvenaars. Dergelijke fenomenen ga je altijd wel tegenkomen.

Om van start te kunnen gaan zal ook Vlaams-Brabant nood hebben aan geloofwaardige data. Er zullen middelen moeten vrijgemaakt worden om een nulmeting uit te voeren. Zo’n nulmeting moet een duidelijk beeld opleveren van de verdeling van emissies tussen landbouw, mobiliteit, gebouwen, industrie, handel en diensten… Dat is de start. Vervolgens moet je een klimaatplan ontwikkelen, waarin je een pad uittekent om in de verschillende sectoren via geïntegreerde maatregelen reducties door te voeren. Bij die maatregelen horen berekende doorlooptijden. Tot hier toe heeft de provincie geen streefdatum vastgelegd om die klimaatneutraliteit te bereiken. Persoonlijk ben ik nogal een voorstander van zo’n einddatum. Je kan achteraf nog zien of het om een realistische doelstelling gaat, maar als je er geen datum op plakt, wordt alles vrijblijvend. Het is ook goed om zo’n streefdatum op te nemen in een officieel document dat dan ondertekend wordt door bijvoorbeeld de gouverneur. En laat niet enkel de gedeputeerde voor milieu maar bijvoorbeeld ook die voor economie die verklaring tekenen. Het zal cruciaal zijn dat een hele beleidsploeg hierbij betrokken wordt en dat het dus geen milieuverhaal blijft. Ook de administraties van de verschillende departementen moeten hierbij betrokken worden. Tot slot moet je ook buiten de administratie op zoek gaan naar samenwerking met relevante actoren op het terrein. Je zult de kennisinstellingen moeten betrekken, in Vlaams-Brabant uiteraard ook de KU Leuven. Voorts zal je een aantal industriële partners moeten betrekken, zowel semi-publieke bedrijven als De Lijn als private projectontwikkelaars, energiebureaus of de landbouwbedrijven. Daarnaast is het een must ook het middenveld betrekken, gezien je een draagvlak voor het hele veranderingsproces zal moeten creëren. Maar zorg er vooral voor dat je binnen al die organisaties ook de juiste mensen vindt om mee te werken, die mensen die doordrongen zijn van de nood aan verandering. Dat laatste staat nogal centraal in het hele transitiedenken. Ga op zoek naar de koplopers, die ver willen meegaan en die beslissingen in hun organisaties mee kunnen sturen.

Zijn er ook valkuilen op het klimaatneutrale pad?

Als we kijken naar alle klimaatneutrale projecten die vandaag lopen in ons land –en de provincie Limburg lijkt me daarin het verst gevorderd- dan valt me één zwakke plek op. In geen enkel van die gevallen werd er echt werk gemaakt van financiering. Dat is nochtans de bottle neck. Je kan een klimaatplan ontwikkelen. Je kan al die actoren samenbrengen. Maar als je niet weet hoe je al die complexe maatregelen ook kan financieren, dan blijft het steken bij een plan. Er is een financieel realistisch plan nodig om publieke en private middelen te mobiliseren. Dat is de reden waarom we vanuit I-Cleantech Vlaanderen een netwerk zullen opbouwen rond klimaatneutraliteit, waarbinnen we sleutelfiguren vanuit al die processen in Limburg, Antwerpen, Leuven, Gent,  etc. willen samenbrengen om na te denken over alternatieve financieringsmethodes én ideale beheersstructuren. Als we terugkeren naar de case in Leuven zien we dat al die maatregelen om die 60 procent reductie te realiseren uiteindelijk op de lange termijn geld zullen opbrengen. De bottle neck is de initiële investering. Het gaat dan ondermeer om grote investeringen in infrastructuur, in een dens openbaar vervoersnetwerk dat bestaat uit een combinatie van lightrails, nieuwe bussen etc. Dat vereist dus eenmalige en zeer grote investeringen. Hetzelfde geldt voor de renovatiegolven op het vlak van woningen en gebouwen, te beginnen bij de slechtste huizen op de markt. Op zich zijn dat allemaal dure maatregelen, maar wel maatregelen die geld opbrengen. De vraag is waar we die middelen vandaan halen in tijden van crisis en ook budgettaire krapte bij de overheden. Veelal wordt er gedacht aan het verzamelen van publieke en private middelen, die dan bijvoorbeeld ondergebracht kunnen worden in een Esco, een Energy Saving Company. Zo een Esco kan dan investeren in huizen van particulieren, die dit kunnen terugbetalen a rato van de uitgespaarde energiefactuur. Een derde betalersysteem dus. Dat is één voorbeeld. Een ander voorbeeld is dat van de coöperatieve structuur, met Ecopower als meest gekende voorbeeld. Burgers kunnen dan participeren in het aankopen van windmolens of een samenaankoop van isolatie of het aankopen van hernieuwbare energiesystemen in het algemeen. Zo kunnen burgers zelf een actor worden in het verhaal, waardoor de typische Nimby-effecten ten aanzien van bijvoorbeeld windmolenparken zullen vervallen. Wanneer je die twee zou combineren, kom je uit bij coöperatieve Esco’s, een nieuw type van bedrijf. Vandaag bestaat er een grote tegenstelling tussen een klassiek bedrijf, gericht op winstmaximalisatie en met weinig sociale bekommernissen enerzijds en de typische VZW’s anderzijds, met grote sociale bewogenheid maar economisch helemaal niet rendabel en afhankelijk van subsidies. Daar kunnen we voorbij met zo’n nieuw type van bedrijven, economisch rendabel maar toch met een sociaal doel voorop. Voorts zien we ook pogingen om klimaatfondsen op te richten. Dat probeert men in Limburg. Je gaat dan private spaarcenten van mensen ophalen, om die vervolgens aan te wenden om klimaatplannen mee te financieren. Een deel van de opbrengst kan dan in de vorm van een financiële return terugvloeien naar die burgers die erin geïnvesteerd hebben. Dat is ook een interessante vorm als je weet dat er vandaag massaal veel geld op spaarboekjes staat. De vraag is echter wie dergelijk fondsen moet beheren. Mijn overtuiging is het dat je daarvoor aparte organisaties moet oprichten waarbinnen ook weer die verschillende maatschappelijke actoren aanwezig zijn. Vermijd ten alle tijde dat de beslissingsmacht bij één actor terechtkomt, zo niet krijg je voor je het weet een doel-middel omkering en zal de hele dynamiek eruit gaan.

In Leuven is er al een proces aan de gang rond klimaatneutraliteit. In de meeste Vlaams-Brabantse gemeenten is dat echter niet het geval. Moet de provincie al haar gemeenten aanzetten om soortgelijke stappen te zetten?

Op dat vlak is het Limburgse voorbeeld zeker interessant. Daar heeft men er bij de start voor gezorgd dat alle Limburgse gemeenten de EU-burgemeestersconvenant tekenden, een verklaring met verregaande klimaatdoelstellingen naar 2020. Die gemeenten werden daarin ook begeleid dor de diensten van de provincie.

Je moet dan als gemeente een duurzaam energieplan opstellen, dat eigenlijk een minimale nulmeting vereist. Het gevolg is dat alle Limburgse gemeenten die convenant inmiddels hebben ondertekend. Die vereist een reductie van twintig procent van de uitstoot tegen 2020. Dat is maar een begin maar het brengt een cultuur en een kennis binnen bij de gemeenten. Bovendien is die eerste twintig procent reductie meestal niet zo moeilijk om te realiseren. Het kan een opstapje zijn naar meer. Dat zou dus ook voor Vlaams-Brabant een goed idee kunnen zijn. Ik denk dat het provinciebestuur ook wel in die richting denkt. Best kies je een symbolisch moment uit waarop je je burgemeesters samenbrengt en die convenant samen laat tekenen. Het brengt een dynamiek op gang.

Mensen met kleine inkomens en geen eigen woning zijn vaak als doelgroep moeilijker te betrekken bij dergelijke projecten. Bovendien vallen ze ook heel vaak uit de boot…

Het is niet zo simpel om die mensen echt te betrekken bij de opmaak van de klimaatplannen. Ik zie daar niet meteen een echte oplossing voor. Je kan echter wel die middenveldsorganisaties betrekken die met deze mensen werken en hen ten dele vertegenwoordigen, zoals Samenlevingsopbouw, organisaties waar armen het woord nemen of vakbonden. Je kan die organisaties opnemen in je structuren en hen even veel inspraak geven als bijvoorbeeld de overheid of grote bedrijven. Bovendien zijn er heel wat maatregelen die deze doelgroep ten goede kunnen komen, zeker als je weet hoe belangrijk de renovatie van woningen is in dit klimaatneutrale verhaal. Je met dan goed nadenken over je beleid en de juiste keuzes maken. Ga je het plaatsen van zonnepanelen stimuleren of ga je duurzame sociale woningbouw aanpakken? Welke buurten ga je eerst aanpakken? Ga je voor een typische middenklassebuurt of voor een sociale woonwijk? Of een wijk met een interessante sociale mix? Ga je isolatiemaatregelen steunen of kies je voor subsidies die vooral eigenaars goed uitkomen. Er zijn sociale woonwijken zijn die op energie-vlak een ramp zijn. Wel, pak die wijken dan eerst aan, want dat geeft ook het meeste ecologische winst. Je hebt een draagvlak nodig als je veranderingen wil doorvoeren. Indien je die doelgroep niet mee krijgt, betekent dat ook dat je draagvlak onvoldoende groot zal zijn. De transitie naar klimaatneutraliteit zal sociaal of niet zijn.

Interview David Dessers